maandag 9 januari 2012

Beeldende vorming opdrachten Jansje Groenenberg

Mensfiguren
Tijdens het eerste college moeten we een mensfiguur tekenen. Dit is het resultaat.

Bij college 2 moesten we een mensfiguur tekenen volgens het schema. Dit is het resultaat.

Ook moesten we een fantasie figuur tekenen. Dit is het resultaat daarvan.


Animatie figuur
Voor het animatiefilmpje moesten we eerst zelf een fanasie figuur maken.


Vorm: Allemaal cirkels. Hij heeft lange poten en grote ogen.

Kleur: Ik heb twee kleuren groen gebruikt. Deze kleuren heb ik om en om geverfd. De binnenkant van de bek is roze.

Constructie en beweging: Van cinillle draad heb ik de poten gemaakt. Ook het hoofd zit hiermee vast. Hierdoor kunnen de kop en poten bewegen.

Techniek: Van meloendozen heb ik het lijf gemaakt. De pootjes zijn van cinile draad met onderaan een stukje van een eierdoos. Met het draad van de pootjes heb ik door middel van gaatjes de meloenenbakjes aan elkaar vast gemaakt. Op sommige hoeken zit tape.

De volgende keer kan ik beter eerst verven en dan het draad eraan vast maken. Nu is het draad groen geworden.

Ik heb 4 kinderen zichzelf laten tekenen. Hieronder zijn de resultaten te vinden en een analyse hiervan.

Kinder tekeningen
Tekening 1
Jongen
4 jaar (bijna 5)


Op deze tekening was duidelijk een kopvoeter te zien. Toen hij klaar was heeft hij er nog wat krassen doorheen gezet.
De tekening is van leerling uit groep 1.
Qua lijnen zit de leerling duidelijk in fase 4.
De tekening heeft expressionistisch kleurgebruik.

Tekening 2


Jongen
4 jaar

Op deze tekening is een draadfiguur te zien. De tekening is van een jongste kleuter in groep 1. Qua lijnen zit deze leerling in fase 5.
De tekening heeft expressionistisch kleurgebruik.

Tekening 3


Jongen
5 jaar

Op deze tekening is een compleet mensfiguur te zien. Door het inkleuren is dit niet helemaal meer zichtbaar. Qua lijnen zit deze leerling in fase 5.
De tekening heeft dingkleur.

Tekening 4

Meisje
6 jaar

Op deze tekening is ook een draadfiguur te zien. De tekening is van een leerling uit groep 2. Qua lijnen zit de tekening in fase 5.
De tekening heeft dingkleur.

Ik heb 4 andere kinderen hun huis met een boom laten tekenen. De resultaten staan hieronder. Ook de analyse staat daarbij.

Tekening 1

Jongen
4 jaar

Ramon is de jongste kleuter. Hij kreeg de opdracht om zijn huis te tekenen met een boom ernaast. Hij ging gelijk aan de slag. Toen ik hem iets over zijn tekening liet vertellen, wist hij niet meer wat hij had getekend.
In de tekening is expressionistisch kleurgebruik te zien. Qua ruimte zit hij in fase 1. Alles zweeft. Er is geen duidelijke onder en bovenkant.

Tekening 2


Jongen
4 jaar

Qua ruimte zit Jurjen in fase 2/3. Toen hij het huis tekenende, kwam hij erachter dat het niet paste. Hij tekende een raam en een boom midden in het huis.
De tekening heeft dingkleur.

Tekening 3

Meisje
4 jaar (bijna 5)

Qua ruimte zit Sylvie in fase 3. Ze tekent vanaf een grondlijn. Als ik naar de lijnen kijk, zit de tekening in fase 5.
De tekening heeft dingkleur. Het huis is niet in verhouding met de boom. Ook het mensfiguur is bijna even groot als het huis.
Het mensfiguur is een draadfiguur.

Tekening 4

Meisje
6 jaar

Myrthe is één van de oudste kleuters uit groep 2. Qua ruimte zit Mirthe in fase 4. Er zit wel hoogte verschil in. Het terras is achter het huis getekend.
De boom is goed in verhouding met het huis. De zon is wel erg groot.
De tekening heeft dingkleur.

Het procesfase model

Als vervolg opdracht heb ik de volgende les ontwikkeld:

Voorbereiding
Context
De leerlingen werken rondom het thema winter. Om goed bij de context en de belevingswereld aan te sluiten is het goed om rond dit thema een tekenopdracht te bedenken.
Tijdens een vorige les hebben een aantal kinderen een mensfiguur getekend.
Basisplan
Doelstellingen
• De kinderen tekenen mensfiguren met een buik, armen, benen, handen, voeten, haren ogen, mond, neus en oren. (hierbij letten op buik, armen, benen, handen, voeten, haren, ogen, mond, neus, oren)
• De kinderen gebruiken realistische kleuren in hun tekening.

Oriëntatie
Introduceren
Ik vertel dat we een wandeling willen gaan maken in de sneeuw. Het is veel te koud om in onze gewone kleren te lopen. Wat moeten we aantrekken als we buiten in de sneeuw lopen?
Informeren
Ik vraag aan de kinderen hoe we onszelf moeten tekenen. Als we een buik hebben getekend, wat moet daar dan aan? Hoeveel armen hebben we? Hoeveel benen etc.
Wat voor kleren draag je in de winter?
Instrueren
Ik vertel dat de kinderen zichzelf gaan tekenen in de sneeuw. Eerst gaan ze met potlood zichzelf tekenen. Hierbij kijken ze goed naar elkaar.
Als ze dit hebben gedaan tekenen ze een winterjas, wanten, muts etc. Hierna tekenen ze sneeuwvlokken.
Uitvoering
De kinderen tekenen aan hun eigen tafel met potlood.
Observeren
Ik loop rond en help de kinderen waar het nodig is. Ook stel ik de kinderen vragen. Hoeveel armen heb je? Hoeveel vingers etc. Ondertussen kijk ik rond bij de leerlingen hoe zij aan het tekenen zijn.
Begeleiden
Ik loop rond en kijk bij de leerlingen. Hierbij let ik op de door mij gestelde doelen. Ik stel vragen aan de kinderen. Hierdoor merken ze of ze het goed doen of nog iets moeten veranderen.
Afronden
De kinderen die klaar zijn letten hun tekening in de vensterbank . Ze controleren of hun naam erop staat. Hierna mogen ze spelen.

Nabeschouwing
Nabespreken/Beoordelen
In de kring bekijken we tekeningen van de kinderen. Hierbij vertellen de kinderen wat over het proces en het product.

Presenteren
De tekeningen worden in de klas opgehangen.
Evaluatie
Evalueren
Ik bekijk de tekeningen. Hierbij let ik op de door mij gestelde doelen.
Reflecteren
Ik heb de les nog niet gegeven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten